De slag om de Tjiater-pas

De slag om de Tjiater-pas

De strijd tussen geallieerde en Japanse land- en luchtstrijdkrachten

om de toegang tot de Bandoengse hoogvlakte

 

Over de val van Java in maart 1942 en de snelle ondergang van het Koninklijk Nederlands-

Indisch Leger (KNIL) en de geallieerde strijdkrachten op Java in de oorlog tegen

Japan, is vrij veel geschreven. Daarbij is echter opvallend weinig, nagenoeg geen, aandacht

geschonken aan de samenhang tussen de operaties van land- en luchtstrijdkrachten

en de verschillende effecten van de inzet van Air power, waar onder de psychologische

gevolgen. Toch blijken bij nadere beschouwing juist deze factoren van cruciaal belang

te zijn geweest.

Onderwerp van deze studie vormt het tweede grote treffen tussen geallieerde en Japanse

strijdkrachten in de eindstrijd om Java, de zogenaamde Slag om de Tjiater-pas. Dit

betrof de strijd tussen geallieerde en Japanse land- en luchtstrijdkrachten om de toegang

tot de Bandoengse hoogvlakte, in de periode van 5 tot en met 7 maart 1942. De

beschikbaarheid van luchtsteun voor de wederzijdse grondstrijdkrachten speelde in dit

treffen een cruciale rol. Met het veroveren van de Tjiater-pas lag voor de Japanners de

weg naar Bandoeng open, een stad waar zich niet alleen alle belangrijke geallieerde

militaire en civiele hoofdkwartieren bevonden, maar die bovendien uitpuilde van de

vluchtelingen uit de diverse delen van de Indische archipel, alsmede uit Malakka en

Singapore. Op last van de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië mocht in en rond

Bandoeng dan ook niet worden gevochten. De val van de Tjiater-pas betekende daarmee

in feite de val van Java.


In de nacht van 28 februari op 1 maart 1942 en in de vroege ochtend van 1 maart 1942 landden

Japanse troepen gelijktijdig op verschillende plaatsen in West-Java en in Oost-Java. De

eindstrijd om Java die vervolgens los barstte tussen enerzijds het Koninklijk Nederlands-

Indisch Leger (KNIL) en geallieerde land- en luchtstrijdkrachten en anderzijds de Japanse

tegenstander, speelde zich voornamelijk af in West-Java. Daar waren de na eerdere strijd

overgebleven geallieerde luchtstrijdkrachten en het grootste deel van de geallieerde landstrijdkrachten

geconcentreerd. Aan geallieerde kant was de strijd een van de eerste voorbeelden van

een Combined-Joint-optreden in de militaire geschiedenis.

In West-Java streden voor wat betreft de landstrijdkrachten, naast het KNIL, eenheden

van het Britse, Australische en Amerikaanse leger verenigd in de geallieerde (gemotoriseerde)

brigade Blackforce. De luchtstrijdkrachten bestonden uit afdelingen van het Wapen der Militaire

Luchtvaart (ML) van het KNIL en squadrons van de Royal Air Force (RAF) en Royal

Australian Air Force (RAAF). In de stad Bandoeng, gelegen op de goed verdedigbare

Preanger of Bandoengse hoogvlakte in het oostelijk deel van West-Java, bevonden zich de

drie geallieerde operationele hoofdkwartieren van de land-, zee- respectievelijk luchtstrijdkrachten.

De geallieerde marine was grotendeels ten onder gegaan in de Slag in de Java Zee op 27

februari 1942 en de overgebleven eenheden weken vervolgens uit naar Ceylon of Australië.

Het Combined- en Joint-optreden in West-Java betrof derhalve de samenwerking van gronden

luchtstrijdkrachten. De zogenoemde Air Support-coördinatie verliep daarbij volgens een

door de Britten ontwikkeld systeem, ingevoerd in noord-Afrika in de tweede helft van 1941 en

was voor die tijd zeer modern. De organisatie van de strijdkrachten was aan geallieerde kant

weliswaar state of the art, het aantal beschikbare middelen was zowel voor wat betreft landals

luchtstrijdkrachten gering.

De strijd eindigde met de capitulatie van het KNIL ingaande 9 maart 1942, drie dagen

later gevolgd door de overgave van de geallieerde strijdkrachten. Voor het zover was, werd op

enkele plaatsen fel gevochten. Het laatste grote gevecht in de eindstrijd om Java was de twee

dagen durende Slag om de Tjiater-pas, gevoerd tussen troepen van het KNIL en een Japanse

regimentsgevechtsgroep die zich een weg vocht door de pas naar de Bandoengse hoogvlakte.

De Japanse opmars werd overvloedig vanuit de lucht gesteund, waarbij Japanse gevechtsvliegtuigen

opereerden vanuit de op 1 maart 1942 veroverde vliegbasis Kalidjati ten noorden

van de hoogvlakte. Geallieerde gevechtsvliegtuigen waren nauwelijks meer over.

Er sneuvelden aan de zijde van het KNIL ongeveer 180 man, inbegrepen ongeveer 70

door de Japanners omgebrachte krijgsgevangenen, en er vielen tientallen zwaar gewonden. De

Japanse verliezen bedroegen circa 200 doden en gewonden, als gevolg van hardnekkig verzet.

Na de val van de Tjiater-pas lag voor de Japanse troepen de weg naar Bandoeng open. Daar

waren alle belangrijke geallieerde militaire en civiele hoofdkwartieren gevestigd. Bovendien

bevonden zich duizenden vluchtelingen in de stad. De gouverneur-generaal van Nederlands-

Indië had daarom als uitdrukkelijke wens te kennen gegeven dat in en rond Bandoeng niet

gevochten zou worden. Het verlies van de pas betekende daarmee het verlies van Java.

bron: www.hbo-kennisbank.uvt.nl

Klik hier voor de volledige publicatie

Maak jouw eigen website met JouwWeb